Visserij: de productiefactoren

svvdeslufter

De visserij-industrie van de EU wordt beheerd. Er is regelgeving over de hoeveelheid visserij op EU-niveau en op zeegebiedniveau in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Om dit beleid beter te kunnen monitoren en adviseren, is er belangstelling voor het begrijpen van de productiefactoren en hoe deze in de loop van de tijd veranderen. Deze factoren omvatten de zeeën, vissersvloten en de arbeidskrachten die in de visserijsector werken.

Zeeën en vangstbeperkingen

De statistische EU-regelgeving over het vangen van vis bestrijkt zeven mariene gebieden [2]; dit zijn de noordoostelijke Atlantische Oceaan; noordwestelijke Atlantische Oceaan; Middellandse Zee en Zwarte Zee; oost-centraal Atlantische Oceaan: zuidoostelijke Atlantische Oceaan; zuidwestelijke Atlantische Oceaan; en, westelijke Indische Oceaan, binnen elk waarvan een aantal zeeën zijn. Zo bevinden zich binnen de noordoostelijke Atlantische regio onder meer de Barentszzee, de Noorse Zee, de Oostzee, de Noordzee, IJsland en de Faeröergronden, Rockall, West-Schotland, de Ierse Zee, de Golf van Biskaje , Portugese wateren, Azoren en Oost-Groenland.

In het algemeen hebben vissersvaartuigen die zijn geregistreerd in het EU-vissersvlootregister gelijke toegang tot alle EU-wateren en -hulpbronnen die worden beheerd in het kader van het GVB. Toegang tot de visserij wordt normaal gesproken verleend via een visvergunning. De rijkdommen van de zee voor de meeste commerciële vissoorten zijn echter beperkt door de totaal toegestane vangsten die jaarlijks voor verschillende zeeregio’s worden vastgesteld op basis van het wetenschappelijke advies van adviesorganen zoals de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee en de wetenschappelijke, technische en Economisch Comité voor de visserij [3]. Voor 2018 is de Europese Raad overeengekomen om de vangstbeperkingen van het voorgaande jaar voor 53 bestanden te verhogen of te handhaven en deze voor 25 bestanden te verlagen.

De nabijheid van een haven tot de zee bepaalt vaak de focus van visserijactiviteiten. De visserijsector van Denemarken richt zich bijvoorbeeld op het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. Een uitzondering is Spanje, voor wie de visserijactiviteiten zijn verspreid over de verschillende regio’s van de Atlantische en Indische Oceaan waarvoor EU-gegevens worden verzameld, evenals over andere zeeën over de hele wereld. Deze spreiding van visgronden weerspiegelt de zoektocht naar vissen die behoefte hebben aan koud, koud of warm water.

De EU-vissersvloot wordt kleiner in aantal, capaciteit en kracht

Het verminderen van de vlootcapaciteit is een essentieel instrument om te komen tot een duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het GVB. De EU-vissersvloot is sinds het begin van de jaren negentig gestaag afgenomen, zowel in termen van tonnage (een indicator van de viscapaciteit) als van motorvermogen (een indicator van het beschikbare vermogen voor vistuig).

De vissersvloot van de EU blijft krimpen. Het aantal actieve schepen in de EU-27 bedroeg in 2019 75 405. Deze schepen hadden een gecombineerde capaciteit van 1,3 miljoen brutoton en een totaal motorvermogen van 5,3 miljoen kilowatt (kW). Tussen 2013 en 2019 daalde het aantal schepen in de EU-27 met 6,4 %, het totale brutotonnage daalde met 8,8 % en het motorvermogen daalde met 7,8 %.

De vissersvloot van de EU is divers; Spanje heeft het hoogste brutotonnage, Frankrijk het meeste vermogen en Griekenland de meeste schepen

De EU-vloot is zeer divers: de overgrote meerderheid van de boten is niet langer dan 10 meter lang en een klein aantal vaartuigen is langer dan 40 meter. De gemiddelde grootte van een EU-vissersboot in 2019 was 17,7 brutoton en het gemiddelde motorvermogen was 70,9 kW.

Gemeten naar brutotonnage had Spanje verreweg de grootste vissersvloot van de lidstaten (24,9 % van het totaal van de EU-27), gevolgd door Frankrijk (12,9 %) en Italië (11,0 %). Gemeten naar motorvermogen was de grootste vloot echter die in Frankrijk (17,9 % van het totaal van de EU-27), gevolgd door Italië (17,4 %) en Spanje (14,5%).

Gemeten naar het aantal schepen, bevond de grootste vloot in de EU-27 zich in Griekenland (19,8 % van alle schepen), gevolgd door Italië (16,0 %) en Spanje (11,8 %). Griekse schepen waren over het algemeen klein, met een gemiddelde grootte van 4,7 brutoton en een gemiddeld motorvermogen van 28,5 kW in 2019.