Vroegmoderne interactie met water, of het nu door overstromingen van de kust, gestrand zeeleven of beproeving door beproeving was, was een van de totemische middelen om goddelijke macht te decoderen en tegen te gaan. Water was verweven met het weefsel van het culturele leven: het was een actief middel in eucharistische en dooprituelen; de dunking kruk was een populaire vorm van gerechtelijke straf; toen walvissen strandden, gedijden de doemsdagprofetieën. Menselijke suprematie werd gebouwd op het uitgangspunt van een kenbare wereld waar regelmaat en (religieus) redeneren de basis vormden van een bestuurbare samenleving. Water was een medium waardoor men de wetten van het universum kon voorspellen en voorspelbaar vinden. In het vroegmoderne Europa werd het landschap de machine waarop de mensheid haar heerschappij kon uitoefenen; de exploitatie van hulpbronnen was (en is misschien nog steeds) het uiteindelijke doel van een soort die de hiërarchieën van natuur en cultuur opnieuw ordende.
Geschiedenis
Landaanwinning, vroege maritieme verkenning (en de overeenkomstige groei in cartografie), en het tumult van religieuze ijver (zoals de Beeldenstorm of Beeldenstorm uit 1566) die het katholicisme en het protestantisme polariseerden, droegen allemaal bij, althans in de Nederlandse Republiek, tot de opkomst van een bepaald waterbeeld. Overal was beweging. Instabiliteit, stroming en beweging, zoals de hydrauliek en uurwerkmechanica die in die periode zo’n tractie kregen, maakten niet alleen in het landschap zinvolle bevelen – met molens, polders, sluizen en dijken (tussen 1590 en 1640 was tweehonderdduizend acres hersteld) – maar in een aqua-esthetiek die afhangt van de dynamiek van goddelijke verordeningen tegen een achtergrond van landaanwinning.
Moderne Hollandse barok
In 1614, tijdens het Twaalfjarig Bestand, schilderde Adriaen Pietersz van de Venne Vissen naar Zielen, een stuk religieuze propaganda die ten gunste van het calvinistische noorden kwam. Het schilderij toont Mattheüs 4:19 waar twee (binnenkort apostel) vissers, Simon en Andreas, worden geroepen om hun letterlijke netten te verlaten en, metaforisch tenminste, vissers van mensen te worden. Het thema wordt gebruikt om gelijktijdige verslagen van religieus sektarisme tussen de katholieke Spaanse Nederlanden (de aartshertogen Albert en Isabella verschijnen) en de calvinistische Nederlandse Republiek te illustreren. Er is een gevoel van dynamiek en vitaliteit in het schilderij, met ondergedompelde lichamen die verwoed grijpen naar en dreigen om de houten boten omver te werpen terwijl honderden toeschouwers toekijken. De sinaasappelbomen aan de linkerkant van de oever duiden het Nederlandse Huis van Oranje-Nassau aan, terwijl aan de andere kant kardinalen de paus dragen op zijn traditionele sedia gestatoria. De rivier verdeelt de katholieke en calvinistische groepen; de zon schijnt en de bomen zijn vruchtbaar op de protestantse linkeroever, terwijl op de katholieke rechteroever het land braak ligt en onheilspellende wolken samenpakken. Bijbelse verslagen zien over het algemeen spirituele dominantie van water als een intrinsiek onderdeel van het cultureel progressieve ethos van het joods-christendom. Of het nu gaat om het overwinnen van natuurrampen (zoals de vloed van Genesis) of het beheersen en manipuleren van water (de Nijl die vloeit van bloed in Exodus), het verhaal van scheiding en onderwerping is duidelijk. Misschien compliceert de weergave van mensen als de wezens die worden gevist (in plaats van te vissen) de heersende verhalen over overheersing over een niet-menselijke soort. In beide gevallen illustreert de milieu-esthetiek van de vroegmoderne Nederlandse barok zowel de materiële werking van water als de technologie die nodig is om het te benutten.